|
Tante Anna & Nonkel Leon
Ooit. Heel ooit. Waren ze jong. En zonder bruine randjes, aan de vingers, in de geest, aan de tandjes; nonkel Leon van de Bourla en tante Anna van Doorke zonder al die tralala.
Een mevrouw. Een mijnheer. Zonder etiquette en pamfletten. Gewoon. Zoals ze waren.
Zonder boe of ba,zoals de meeste ouden van dagen, toen ze nog de Sint-Willemsvaart graafden, bevoeren en laafden Als kapiteinen zonder schip Met de kolendeur op de kip.
En wij maar sjotten en ravotten tussen de kroensjelen en carotten Bij de kippen en tussen het spitten En de gemoederen die verhitten zodat Lange Theo wel moest komen vitten.
Ooit. Heel ooit. Waren we jong. En hadden we randjes, aan de vingers, neen, niet in de geest, wel aan de tandjes; van het afschuimen van de kantjes en door de gaten van onze wantjes door al die hoempapa.
En kropen we over heggen en plantsoenen, kregen we strepen over onze schoenen die we hoopten weg te kunnen boenen zodat moeder onze schuld niet kon benoemen.
Ooit. Heel ooit. Kregen we die randjes op de een of andere manier altijd stiekem wel weer weg gegumd.
Maar voortaan geraken die randjes, zo vuilbruin als toen onze wantjes, zelfs onze geest niet meer uit. |